Niet spreken in je moedertaal
© Pierre Bergounioux
Over Koltès en Salvatore Quasimodo
9 maart 2016
Ik wilde me bij voorbaat verontschuldigen omdat ik hier aantekeningen post die ik op Nieuwjaarsdag maakte, zonder precies te weten via welke blog, Twitteraccount of Facebookpagina ik op deze teksten ben gestuit. De ene komt uit een pagina van Bernard-Marie Koltès, uit Combat de nègres et de chiens en geciteerd in Une Part de ma vie (Éditions de Minuit). De andere is een beroemd vers van de Siciliaanse dichter en Nobelprijswinnaar literatuur Salvatore Quasimodo. Die zin besluit een brief van François Koltès, de broer van Bernard-Marie, aan de Italiaanse acteur, schrijver en regisseur Pippo Delbono. De brief, gedeeld door Nicolas Roméas op zijn blog, is hier beschikbaar.
In 1986 regisseerde Patrice Chéreau Quai ouest, geschreven een jaar eerder door Bernard-Marie Koltès. Zoals in het interview in Une Part de ma vie wordt vermeld, is daarin duidelijk “de situatie van personages die hun moedertaal niet spreken” aanwezig. Iets wat ook werd opgemerkt in Combat de nègres et de chiens, zoals de interviewer aangaf, vóór hij de betreffende passage citeerde:
“Ik vind dat de relatie die iemand kan hebben met een vreemde taal – terwijl hij diep in zich een ‘moedertaal’ bewaart die niemand begrijpt – een van de mooiste relaties is die men met taal kan aangaan; en het lijkt misschien ook wel het meest op de relatie van een schrijver met woorden.”
Waarom deze aantekeningen op die dag zowel de twee broers Koltès als een schrijver als Salvatore Quasimodo samenbrengen, weet ik niet precies. Wat ik wél weet, is dat ik ondanks mijn diepe persoonlijke betrokkenheid bij deze teksten, ze niet los kan zien van een herinnering aan Sartres voorwoord bij Les Nègres van Genet. Wellicht heeft dat te maken met het proces tussen François Koltès en de Comédie-Française in 2007 (zie hier).
In Une Part de ma vie schreef Bernard-Marie Koltès verder:
“En dan stelt het je in staat om dingen te vertellen die je anders niet zou kunnen zeggen. In La Fuite…, bijvoorbeeld, vergeet Chabanne, wanneer hij beseft dat hij echt alleen is, plots het Frans en begint hij Arabisch te spreken, terwijl degene die van hem houdt hem toch blijft begrijpen. Of in Quai ouest, een oude Indiaanse vrouw [...] wanneer zij sterft, glijdt ze de dood in eerst in het Frans, dan in het Spaans, en tenslotte, op het allerlaatst, in haar Indiaanse taal die niemand kent.”
Het is een vraag die me al jaren achtervolgt — en die, zoals theater dat zo vaak doet, de werkelijkheid doorboort als een groene flits bij zonsondergang, van het achterdoek tot de achterwand van de zaal. Dat deze vraag, onder andere, in het theater een plaats kreeg en zo helder werd verwoord door iemand als Koltès, zou op zich genoeg moeten zijn om een nieuw jaar — 1 januari — met vastberadenheid en honger tegemoet te treden.
Ognuno sta solo sul cuor della terra
trafitto da un raggio di sole :
ed è subito sera.
(Iedereen staat alleen op het hart van de aarde, doorboord door een zonnestraal: en het is ineens avond.)
— Salvatore Quasimodo, Acque e terre (1920–1929), Cahiers de l’Hôtel de Galliffet, 2012