De industrie van de eenzaamheid: een theologische reflectie vanuit OnlyFans
Een vreemde statistiek, een reële onrust
Onlangs ging een statistiek rond: “één op de tien vrouwen onder de 25 zou in de Verenigde Staten op OnlyFans zitten.” Dat cijfer is twijfelachtig. Serieuze schattingen spreken eerder van 5% (Simplebeen.com), maar dat is niet het belangrijkste. Achter deze cijfers schuilt een diepere beweging: miljoenen mensen, meestal jong, zoeken hun weg naar deze platforms. Niet alleen om lichamen te bekijken of seks te verkopen, maar om contact te zoeken, een blik, een aanspreekvorm.
Velen betalen om aangesproken te worden. Om hun voornaam te horen. Om even geraakt te worden door een illusie van intimiteit. De industrie is winstgevend omdat het gemis diep is.
Een oververzadigde en lege samenleving
Wat deze economie laat zien, is geen morele ineenstorting. Het is een samenleving van eenzaamheid. Een samenleving die verbinding produceert zonder aanwezigheid, communicatie zonder relatie — waarin ieder individu een microproduct wordt. Men verkoopt zichzelf, abonneert zich, wordt beoordeeld. En wat men zoekt in deze economie is zelden pure seks. Het is een spiegelbeeld. Een “jij” die antwoordt.
De logica is helder: ik betaal, dus ik word gezien. Ik geef, dus ik ontvang. Ik controleer, dus ik ben beschermd. En toch komt men er vaak eenzamer uit dan men erin ging.
Verlangen, dorst, wachten
De Bijbel spreekt vaak over dorst. “Mijn ziel dorst naar U, zoals een dor en dorstig land” (Psalm 63). Die dorst is menselijk, niet pathologisch. Ze zoekt geen product, maar een ontmoeting. Geen inhoud, maar aanwezigheid. Wat velen tastend zoeken in die digitale ruimtes, is misschien iets heel eenvoudigs: dat iemand hen ziet, zonder zich af te wenden.
En dat verlangen betreft niet alleen zij die “consumeren” op zulke platforms. Het raakt iedereen die op een moment niet meer weet tot wie hij of zij zich kan richten.
De kerk, een kwetsbare maar noodzakelijke plek
Het is verleidelijk om te zeggen: “de kerk zou het antwoord moeten zijn.” Maar de kerk is geen plek zonder gebreken. Ze is geen perfecte ruimte. En dat moet meteen gezegd worden. Anders riskeer je de indruk te wekken dat de kerk een veilige haven is zonder risico’s — warm, geruststellend, verwelkomend — tot het moment dat je er echt binnenstapt, en de hoeken, de machtsdynamieken, de stille vormen van geweld ontdekt.
De kerk is niet het Koninkrijk. En dat is niet erg. Ze hoeft niets te veinzen. Ze is een doorgangsplek, een gedeeld leven, een voortdurende afstemming. Een plek waar relatie mogelijk is, maar nooit gegarandeerd. Ze verkoopt niets. Ze belooft niet om mensen te repareren. Ze werkt niet volgens het model van een klantenservice. Ze is een levend lichaam, en dus altijd in beweging en spanning.
Geen illusie van welkom, geen spiritueel verbruik
Men moet dus snel teleurgesteld raken in de kerk. Niet om weg te lopen, maar om te stoppen haar te verwarren met een belofte. Om te begrijpen dat ze bestaat uit mensen, met hun grenzen, hun wonden, hun blinde vlekken. En dat deelnemen betekent: leven met anderen, op de lange termijn, ondanks alles.
Het is geen groot uniek kantelpunt. Het is een voortdurende verschuiving. Een heel leven vol ontmoetingen, onverwachte wendingen, terugkeren, stiltes. Het werkt. Het vermoeit. Het verandert. Het laat leven.
Een conclusie?
Tegenover de industrie van de eenzaamheid stelt de kerk geen concurrerend product. Ze is niet warmer, niet aantrekkelijker. Maar ze kan — als ze eerlijk is over zichzelf — een ruimte van echtheid worden. Geen ideaal, maar een plek waar je niet hoeft te betalen om gezien te worden, waar je je intimiteit niet hoeft te verkopen om erkend te worden.
Een kwetsbare plek, doorkruist door relaties. Een plek waar liefde niet verdiend hoeft te worden, waar je kunt terugkomen, waar je mag blijven zonder te moeten presteren. En misschien is het precies daar, in die aanvaarde armoede, dat een echt antwoord begint.