Niet alles nemen, of de herinnering aan het kalament
“Wanneer u de oogst van uw land binnenhaalt, zult u de rand van uw veld niet volledig oogsten, en u zult de nalezing van uw oogst niet oprapen. U zult uw wijngaard niet nalezen, en de druiven die van uw wijngaard zijn gevallen niet oprapen; u zult ze laten voor de arme en de vreemdeling.”
Leviticus 19:9-10
Voor 🌿 de universele regels van het plukken, zie onderaan de pagina.
“Er is een armere dan de andere armen”
Dit stelt Paulo Barbosa da Silva (8’51 van de conferentie vermeld onderaan de pagina). De Braziliaanse theoloog spreekt over Moeder Aarde of Pachamama en presenteert deze uitspraak als een bewustwording ingebed in de geschiedenis, een verschuiving binnen de bevrijdingstheologie — een verschuiving die volgde op de tastbare realiteit van het geweld aangedaan aan de aarde, met name de ontbossing van het Amazonegebied. Deze “verschuiving” markeert een evolutie van de bevrijdingstheologie, die aanvankelijk gericht was op sociale onrechtvaardigheden, naar een inclusie van ecologische kwesties, waarbij de aarde wordt erkend als een kwetsbare entiteit, een “arme” onder de armen.
Ik werd vandaag herinnerd aan de woorden van Paulo Barbosa da Silva. Velen van ons worden in deze tijd van het jaar teruggebracht naar de tuin, of naar wandelingen. In beide gevallen wordt onze blik enigszins teruggebracht naar de aarde en misschien iets scherper gericht op het plantaardige leven waarmee we samenleven en dat we soms uit het oog verliezen. Voor mij komen deze dagen overeen met de tijd waarin ik me opnieuw de vraag stel over de identificatie van planten die toch nooit de drempel van mijn huis verlaten. Zo is het deze tijd van het jaar waarin ik opnieuw aandacht besteed aan het kalament (Clinopodium nepeta).
Deze plant, die velen aanzien voor wilde munt, is mentholachtig, discreet, wild, in een droge lentelicht. Ze groeit vaak in de tussenruimtes, waar de aarde noch gecultiveerd noch betreden wordt, wat een bescheiden maar veerkrachtige aanwezigheid suggereert.
In het kader van mijn theologische en met name liturgische overdenkingen, heb ik de neiging om wat te plukken om mijn “gebedsstation” te verrijken — of wat wij, protestanten, niet goed weten hoe te noemen: een vaste plek, van waakzaamheid, van gebed. Een plaats zonder naam, maar niet zonder lichaam, een plaats waar de reukzin kan worden aangesproken en waar de natuur haar plaats kan vinden, niet als een voorwendsel, maar via enkele van haar vertegenwoordigers, met name het kalament. (Ik zie de bezwaren al aankomen: plukken, is dat niet doden? Is het een nieuwe vorm van offer? Laten we eenvoudig zeggen dat met mate plukken een dialoog met het levende is, niet het domineren ervan.)
Het plukken van het kalament
Door het kalament te observeren, word ik ertoe gebracht na te denken over zijn plaats in een breder ecosysteem, over zijn manier om de marges te bezetten, die niet-geëxploiteerde ruimtes die herinneren aan een oude en universele praktijk: die van niet alles nemen.
Deze gedachte brengt me terug naar een Occitaans begrip, de talvera, die de randen van de velden aanduidt die niet geoogst of niet geploegd worden.
Het kalament, door zijn aanwezigheid in deze liminale ruimtes, belichaamt een vorm van levende talvera: het gedijt daar waar de mens ervoor kiest niet in te grijpen, waar de aarde aan zichzelf en aan anderen wordt overgelaten.
Deze verbinding tussen het kalament en de talvera is niet alleen botanisch; ze is ook theologisch, omdat ze het principe van terughoudendheid illustreert, van respect voor grenzen, dat centraal staat in de bijbelse teksten die we gaan verkennen.
Deze overdenking over het kalament (Clinopodium nepeta) en de talvera brengt me ook ertoe na te denken over wat komen gaat, over het naderende Sint-Jansfeest, over die datum die is ingebed in een andere kalender, een ander tempo — niet dat van de Opstanding en de Hemelvaart, maar dat van het plukken.
Dit parallelle ritme, dat ik niet anders kan benoemen dan door een overdenking over het lichaam, de grond en de adem, roept een andere liturgie op, meer ritmisch dan discursief.
Ik probeer geen syncretisme te bedrijven, noch een denkbeeldig heidendom te rehabiliteren. Integendeel: ik constateer dat we seizoensgebonden, gemeenschappelijke en gematigde praktijken zijn kwijtgeraakt, zoals die van vrouwen die, in het nog recente Europa, de Sint-Janskruiden plukten volgens precieze plukregels.
Deze praktijken, verre van een ongeordend “heidendom” te zijn, weerspiegelden een respect voor het levende. Door deze kennis te vernietigen, hebben we plaatsgemaakt voor wat ik het “ergste heidendom” noem: een consumentistische en grenzeloze exploitatie van de natuur, zonder enige regel of terughoudendheid.
De talvera
Het is deze regel van maat, belichaamd in het plukken en in de talvera, die me terugbrengt naar de Pentateuch, naar Leviticus 19:9-10 en naar Deuteronomium 24:19:
“Wanneer u uw oogst binnenhaalt en een schoof op het veld vergeet, zult u niet teruggaan om die te halen. Ze zal zijn voor de vreemdeling, voor de wees en voor de weduwe, opdat de HEER, uw God, u zegent in al het werk van uw handen.”
Deze teksten spreken niet direct over plukken, maar over oogsten. Ze noemen niet de Sint-Janskruiden, maar het nalezen. En toch delen ze eenzelfde ethiek: die van terughoudendheid, van delen met de ander, of het nu de arme, de vreemdeling is of, in een hedendaagse lezing, de aarde zelf.
De talvera, als niet geoogste rand, is een concrete incarnatie van dit bijbelse principe, een ruimte waar de aarde kan ademen, waar wat groeit niet wordt bezeten, maar ter beschikking wordt gelaten.
Occitanisten weten hoeveel dit woord talvera een structurerend begrip is. De talvera is geen afval, maar een opzettelijke reserve, een interval tussen exploitatie en verwaarlozing.
Het is een plaats waar een ethische relatie wordt gespeeld: wat groeit zonder te worden geforceerd, wat overblijft voor anderen, wat aan bezit ontsnapt.
Het kalament van de causse, dat gedijt in deze marges, dialogeert met deze talvera, net zoals inheemse volkeren of gemarginaliseerde gemeenschappen de sociale “periferieën” bezetten.
Deze ruimtes, die we in het Occitaans los tèrmes zouden kunnen noemen (van het Latijn terminī, de grenzen), zijn de uiteinden, de extremiteiten.
Ze roepen de meest afgelegen zones van het centrum op in middeleeuwse parochies, zoals die beschreven in Montaillou, Occitaans dorp van Emmanuel Le Roy Ladurie, een werk dat in de verbeelding van het 14e-eeuwse Occitaanse dorp de concentrische cirkels oproept die gaan van het dorpscentrum met zijn kerk en kerkhof tot aan de beboste en niet-geëxploiteerde periferieën.
Ik woon zelf pels tèrmes, naast het kalament, in deze ruimtes waar de centraliteit plaatsmaakt voor het onbekende en het gefantaseerde.
Paus Franciscus
Dit idee van de marges vindt weerklank in de eerste woorden van Paus Franciscus, op 13 maart 2013, vanaf het balkon van de Sint-Pietersbasiliek: “Het conclaaf heeft een bisschop aan Rome gegeven... De kardinalen zijn me gaan zoeken aan het einde van de wereld.”
Men heeft hem de “paus van de periferieën” genoemd, een term die in zijn mond een reële positie aanduidde — geografisch (Argentinië), politiek (de armen), spiritueel (de nederigheid) en theologisch (een Kerk gericht op de marges).
In Laudato si’ schreef Franciscus:
“Er zijn geen twee afzonderlijke crises, een milieuprobleem en een sociaal probleem, maar één complexe sociaal-milieuprobleem.”
Wat we lezen in Leviticus en Deuteronomium, wat we terugvinden in het begrip talvera, wat we waarnemen in de gebaren van vrouwen die de Sint-Janskruiden plukten, wat we vermoeden in de discrete aanwezigheid van het kalament, wat we horen in de woorden van de paus die uit het einde van de wereld kwam, is niets anders dan eenzelfde elementaire regel: niet alles nemen.
🌿 Universele regels voor het plukken
Neem nooit alles Laat altijd een deel van de plant, van de pol of van de populatie ter plaatse, zodat regeneratie en voortbestaan mogelijk blijven. → Laten voor de ander, voor later, voor de plant zelf.
Neem niet de eerste of de mooiste Begin niet met wat meteen opvalt of het meest ontwikkeld is: dit toont eerbied in het naderen en nederigheid bij het plukken. → Wat het eerst verschijnt, behoort toe aan de plek, niet aan jou.
Pluk niet alles van dezelfde plek Neem verspreid, concentreer je handelingen niet op één locatie. Zo verstoor je het microklimaat niet. → Pluk al wandelend, niet leegtrekkend.
Ken het juiste moment Elke plant heeft een krachtig moment: een uur van de dag, een maanfase, een specifiek seizoen. Het gaat net zozeer om respect als om effectiviteit. → Pluk niet gehaast, maar in het juiste ritme.
Gebruik een schoon hulpmiddel of de hand Mes, schaar of vingers dienen de plant te respecteren. Niet trekken, niet met wortel en al uitrukken, tenzij verantwoord. → Neem, niet rukken.
Zeg dankjewel, zelfs zonder woorden In vele culturen spreekt men een woord, blaast men een adem, laat men een stilte of gebaar richting de plant of geest van de plek. → Erken dat je ontvangt, niet dat je neemt.
Gebruik wat je plukt Pluk nooit uit nieuwsgierigheid of om op te sparen, maar alleen als het gebruik duidelijk, respectvol en beperkt is. → Plukken is geen bezit, het is een antwoord op een juiste nood.
Bron: Lezing van Paulo Barbosa da Silva op het colloquium La nouvelle théologie verte, georganiseerd door de protestantse theologische faculteit van Straatsburg, 6 en 7 februari 2020.
👉 Bekijk de video
Encycliek Laudato Si’
👉 Lees het document